Door
JAC. ZWARTS, Nieuw Israelietisch Weekblad No 17, Vrijdag 17 September 1920.
Nog steeds bestaat er, sedert Koenen in 1840 zijn bekende, en voor zijn tijd belangrijke studie „geschiedenis der joden in Nederland” schreef, geen meer uitgebreid, met de nieuwste bronnen rekening houdend, goed gedocumenteerd werk over dit onderwerp. We houden nog niet eens aan een bronnenpublicatie, waar de meeste bronnen, die zich in de stedelijke archieven bevinden, vrijwel onbekend zijn.
Inzonderheid omtrent de kleinere Port.-Joodsche [gemeentes die
hebben] bestaan, tast men in diepe duisternis, en zij zijn
belangrijk, omdat juist de Spaansche en Portugeesche Joden veel tot
den economischen bloei in het gouden tijdperk der Republiek hebben
bijgedragen en uit Joodsch-historisch oogpunt, waar zij door hun
aristocratische afkomst, hun algemeene ontwikkeling, hun stoffelijke
welvaart als de voornaamste Joden ter wereld golden. 1)
Zoo
vond ik in de Amersfoortsche Vroedschapsresolutiën enkele
aanwijzingen, waaruit blijkt, dat de Zuiderzeehandel van Amsterdam op
Amersfoort, ook aldaar een tot op heden onbekende vestiging in de 17e
eeuw ten gevolg had. In Juli 1655 gaven „eenighe portegiesen” het verlangen te kennen zich te Amersfoort metterwoon te mogen vestigen. 2) De vroedschap was het verzoek, zooals meestal, wanneer het Portugeesche Joden betrof, de 17e eeuwsche Regenten van hun rekkelijkhid blijk gaven, gunstig gestemd en had een open oog voor den vooruitgang der goede stad, die door hun vestiging zoude bevorderd worden. En dan moest het gevaar van besmetting wijken, dat van vreemdelingen te duchten was. Haar Rotterdamsche zuster was een veertigtal jaren te voren verder gegaan en had zelfs in 1610 besloten „de cooplieden van de Portugaelsche natie met eenige privilegen ende vrijheden te inviteren binnen de voorseide stede te comen resideren”. 3)
Het ligt voor de hand, dat deze „portegiesen” van de verlangde vergunning gebruik zullen hebben gemaakt. Het mocht mij echter niet gelukken, in het Notarieel Archief van Amersfoort, berustend in 's Rijks Archieven te Utrecht, eenige nadere bijzonderheden hieromtrent te vinden.
Zes jaar later, in December 1661, vinden we in de Amersfoortsche Vroedschapsresolutiën, twee Portugeesche Joden, Joseph Pereira, geboortig van Ville Roiael in Portugal, en Emanuel Tor Alto, geboortig in Ville Floor, eveneens in Portugal, die den burgereed naar geexhibeerde attestatie van hun comportement „met gedeckten hoofde volgens de Joodse maniere wel daer toe staende” hadden afgelegt en het burgerschap van Amersfoort hadden verkregen. 4) Van Bemmel zegt omtrent dit „borgerschap” in zijn Beschrijving van Amersfoort 5):
„De Burgers waren die geenen, welke binnen de stad wonende, aldaar van Burgers geboren waren, of hun Burgerschap gekogt hadden, en dus in allerhande gevallen door den Raad niet alleen verantwoord en voorgestaan, maar tot allerhande gilden, en in den Raad toegelaten wierden, gelijk ook niemand Burger mogten worden, tenzij hij voor vijftig Beyersche gulden Burgen hadde gesteld, dat hij zes jaaren lang met wijf en kinderen binnen de stad komen en metterwoon blijven zoude, ende alle voorlasten afdoen”.
Weldra zou Joseph Pereira van deze nieuw verworven rechten gebruik moeten maken. De familie Pereira behoort tot de eerste hier ten lande gevestigde Portugeesch-Joodsche familiën en zette hier in nieuwen bloei en luister haar aloude roem voort, vooral in de 18e eeuw 6).
Isaac da Costa zegt in zijn „Adellijke geslachten onder de Israëlieten” 7) historische gegevens, omtrent dit geslacht, ontleend aan een kolossaal groot folio Ms in rood fluweelen band, den 22en Februari 1535 door den wapenkoning van Joan III van Portugal ten behoeve van den Portugeeschen edelman Graaf Dom Manuel Pereira afgegeven. Het vangt met Ruy (Rodrigo) Pereira o bravo (de dappere) aan en behandelt onderscheidene verwante geslachten, meest uit Koninklijken Portugeeschen bloede. Als Marranos was hun wapens een leliekruis van zilver in keel, als Joden veranderden zij het kruis in een boom, zinspelend op perenboom. Maar dit alles kon de Amersfoortsche inwoners niet gunstig jegens hun nieuwen Joodschen medeburger stemmen, en hun ongenoegen kwam in onderscheiden „insolentiën voor sijn wooninge in scheltwoorden en anders” tot uiting 8).
Vandaar dat Joseph Pereira uithoofde van zijn gewonnen burgerschap der Regeerders bescherming inriep. De vroede vaderen lieten hun authoriteit gelden en gelastten den Officier de klacht te onderzoeken „en het recht van den hr van den Lande te bewaren”.
Het economisch belang der Portugeesche Joden strekt zich ook over onderscheidene industriën uit.
Toen omstreeks 1650 verscheidene Portugeesche Joden zich in Maarssen vestigden en er zich verstoutten den Joodschen godsdienst uit te oefenen, verwekte dit heftige verontwaardiging bij den Kerkeraad der „Gemeinte Jesu Christi”, die door haar requesten van de Utrechtsche Staten gedaan wisten te krijgen, dat de Schout in het najaar van 1653 dit persoonlijk belette. In een tegenrequest van de Portugeesche Joden heet het:
„hoe dat sy supplianten met intentie van te cultiveren de neeringe en voortganck van handtwercken in de voorsz dorpe bij provisie hadden gestelt een sijdemolen daer mede haer wel vijf en twijntich persoonen van d'lnwoonders zijn geneerende soo oudt, als jongh, verhopen 'tselve getal metter tijt zal vermeerderen en veel grooter worden: waer uyt dan die arme luyden veel beneficie soude connen treeken soo werckluyden alsoock Backers en Brouwers en alle andere Die neeringe Doen: waer Door d'lnwoonders tot maersen met heul. supplianten hadden minnelijcke correspondentie” 8).
Acht jaar later, in 1662, droeg „sekere portegiese Joode woonende binnen deze Stadt” der Vroedschap mondeling zijn bede voor, om toestemming te erlangen „binnen sijn huijs twee a drije wolle weefgetouwen te mogen aanstellen” 9).
De Vroedschap benoemde een commissie uit haar midden „omde overichheyt van de Draperijen te hooren” en dienaangaande te rapporteeren.
Het advies is mij onbekend; het verzoek zal wellicht toegestaan zijn. Van Bemmel zegt 10) over de lakendraperiën dat tot ieder winkel, ja tot ieder weefgetouw „ten minsten tusschen de dertig en veertig menschen behoorden”. Vondel zingt in zijn „De Nachtegaal van Amisfort”:
Het
Laken-schietspoel ruyscht door d'aangespanne keten.
Zij
kemt, en spint, en breid en weeft de Schaapevacht,
Hier
wordt den Vreemden, vart den gastvrije Ingezeten
Gewelkomt,
slegt en recht, en zonder dwaasepracht.
Voornamelijk
bij den Bloemendaalschen poort Stonden deze „volmolens” tegenover
de latere joodsche begraafplaats; hier stond vlak tegenover een
vollemolen op 't water, „maar door de Verslapping van 't volle
weefgetouw is dezelve Voor lange jaaren af- en weggebrooken” zegt
v. Bemmel 11).
Dit hoekje grond behoort sinds oude tijden aan de Nederlandsch
Israelietisehe gemeente te Amersfoort.
In het smaakvol geschreven
feestgeschrift bij de inhuldiging van H. M. de Koningin
„Oranjebloesems uit de gedenkbladen van Neerlands Israël”
schrijft wijlen Opperrabbijn T. Tal z.g., dat te Amersfoort in 1726
een Portugeesche en in 1727 een Hoogduitsche Synagoge bestond. Het
eerste kom ik niet bevestigd vinden. Wel zegt v. Bemmel 13):
Zij (de Joden) hilden voortijds (is vóór 1726) hunne vergaderingen
tot het plegen van hunnen godsdienst, op twee bijzondere plaatsen,
doch hoeft hier niet juist aan Portugeesche Joden te worden gedacht.
Ten
slotte vonden we in 1665 in het Notarieel Archief van Notaris Willem
Visscher te Amersfoort 14)
een machtiging van „Jacob Monsalto jegenwoordich alhier ter stede,
mij notaris bekent gemaeckt sijnde out (soo hij verclaerde) omtrent
vier en twintich jaren... als een mede Soon ende Erfgenaem van Sa,
Moses Morenas Monsalto ende Ghana Moreno Monsalto in haer beijder
leven echtel.
wonende tot Amsterdam... special omme wijllen naem en van wegen hem
compt inder minne of met recht te versoeken innen te vorderen, of
ontfangen vande Ed. Heeren weesm.ren der stede Amsterdam voorut
soodanig somme van penu: als ter weescaemere aldaer wegens hem
compart inde voorsz qualité is berusten” enz. Wellicht stonden de vestiging van Portugeesche Joden in Amersfoort in verband met die (volgens Da Costa een Italiaansch-Portugeesche Synaoge) van Nijkerk, waarvan thans nog eenige overblijfselen restten, in de 18e eeuw moet hebben gebloeid en in den loop der vorige eeuw verdween. Haar verleden is mede door het feit, dat er van Nijkerk vóór 1813 geen Notarieele Archieven zijn, nog in de diepste duisternis gehuld. In het oude gedeelte van het zich ontwikkelende Provinciestadje Amersfoort, waar de Muurhuizen zich tegen den Stadswal uitbouwen, ligt de Bloemendaalsche Poort. Waar het oude geboomte zich achter den metersdikken ouden stadsmuur in het diep donkergroen van den ouden stadsgracht weerspiegelt, ligt aan den eenen kant de golvende oude begraafplaats der Joodsche gemeente; aan den anderen kant ligt een klein hoekje met hekwerk afgestut, waarop eenden rustig tusschen het groen broeden. Men wijst het aan als de begraafplaats van de voormalige Portugeesche Joden van Amersfoort.
1)
Binnen afzienbaren tijd hoop ik een uitgebreide studie over „de
Spaansch-Portugeesch Joodsche nederzetting te Maarssen” in het
licht te geven.
2)
Bijlage I.3)J. H. Roos in „Algemeen Ned. Familienblad “1884 no. 26 en E. Italië „Isr. Gemeente” in „Rotterdam in den loop der eeuwen” 2e gedeelte 6e stuk p. 133, R'dam 1910.
4) Bijlage II.
5) Uitrecht 1760, dl. II p. 752-753.
6) Zie uitvoerig mijn in noot 1) aangekondigde studie.
7) De Navorscher, Jrg. 1858, p. 72.
8) Bijlage III.
9) Bijlage IV.
10) Dl. II, p. 780.
11) Hrd., p. 40-41.
12) Amsterdam 1898, p. 78.
13) Dl. I, p. 178.
14) Rijks Archief te Utrecht in d.d. 7 Aug. 1665 (fol. 103).
15) Zie: Moreno „The Jewish Encyclopedia”, New-York—Londen, 1901-1905, vol. IX, p. 15.
BIJLAGE I. Extract uit de Vroedschapsresolutiën der stad Amersfoort, gemeentearchief aldaar in dato 27 juli 1655.
In den
Raed bekent gemaeckt sijnde dat eenighe portugiesen haer hebben
aengegeven, van dat sij geerne binnen dese Stat metterwoon souden
komen hebben
't zelve toegestaen mits dat sij luyden geen persoonen met haer en
brengen, die besocht sijn en met eenighe besmettelijcke siekten, ofte
oock eenighe meubelen med te brengen, die uijt besmette huijsingen
ofte plaetsen gewonenn sijn.
Actum
úts.
BIJLAGE
II. Extract uit de Vroedschapsresolutiën der Stad Amersfoort,
gemeente-archief aldaar in d.d. 2 Decmber 1661.
Actum úts.
Borger.
Emanuel For Alto gebortigh van ville floor in Portugaell Joode lest
gewoont hebbende binnen Amsterdam, en naer geexhibeerde attestatie
van sijn comportement, heeft gewonnen de Borgerschap deser stad
Amersfoort, en op huyden den eet niet gedeckten hoofde volgens de
Joodse maniere wel daer toe staende gedaan.
Actum
úts úpra.
BIJLAGE
III. Extract uit de Vroedschapsresolutiën der Stad Amersfoort,
gemeente-archief aldaar in d.d. 20 October 1662.
Politie
den XX October 1662.
De
Regeerders rs. gehoort de Clachte van Joseph Pereira Portugyse Joode,
dat heyde insolentien voor sijn wooninge in scheltwoorden en anders
gepleeght worden, hebben den heer Officier gelast D. op te
informeeren en het recht van den hr. van den Lande te bewaren.Actum úts.
BIJLAGE
IV. Extract uit de Vroedschapsresolutiën der Stad Amersfoort,
gemeente-archief aldaar in d.d. 18 Februari 1662.
Politie
den XVIIIen februarij 1662.
De
Regeerders rs. gehoort het mondelinge versoek van sekere portugiese
Joode woonende binnen dese stadt ten eynde hem gepermirteert mocht
worden binnen sijn huijs twee adrije wolle weeffgetouwen te mogen
aenstellen: hebben goedgevonden te committeren de heeren Borgermrs.
off wie van haer Ed. best sall konnen Dacorez nevens Rutgr Ebertzen,
Johan Richolt van Ruytenbergh en Johan van Ommeren Schepenen mitsgrs.
Claes HendrickzRaad off het meerendeel van heer D: omde overichheijt
vande Draperijen te hooren tot het voorsz v.soeck te induceren en een
middel dien aangaend huijne vinden. Actum úts.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uit: De joodsche gemeente van Amersfoort : Gedenkschrift samengest. ter gelegenheid van het 2. eeuwfeest van haar synagoge ; 5487:1727 - 5607:1927 / door Jac. Zwarts
De Portugeesche Vestiging.
Keizer Karel V vaardigde to Utrecht in 1546 een plakaat uit, waarbij de Joden „alomme binnen onsen Lande van Utrecht” verdreven werden, voor zoover zij er waren en nieuwe Joodsche vestiging verboden werd.1) Dat dit verbod ook voor Amersfoort gold, blijkt wel uit het antwoord aan de deputatie, die de stad Nijmegen op 3 Februari naar den Keizer te Amersfoort zond, om haar Joden to mogen behouden. De Keizer wees dit verzoek of en de Nijmeegsche Joden trokken toen naar het Kleefsche weg.
1) Zwarts: „De beide 16de
eeuwsche lodenreliefs in het Centraal Museum te Utrecht” in het
„Oudheidkundig Jaarboek” (April 1925).
2) „Amsterdam in de 17de eeuw.” II Den Haag 1901-1904 Hoofdst. VII: Zwarts: „Portugeesche Joden te Maarsssen en N. Maarsseveen in de 17de eeuw” overdruk uk het Jaarboekje van „Niftarlake” 1922.
3) Zwarts: „Een Portugeesch Joodsche Vestiging te Amersfoort op het midden der 17de eeuw” in het „Nieuw Israël. Weekblad”. van 17 September 1920 Jrg. 56 No. 17 en in het „Ned. Nieuw Biographisch Woordenboek” VI p. 1106.
4) Burgerboek van Amersfoort (Gemeentearchief No. 17).
5) Informatieboek van het Gerecht (No. 407) in het Rijks Archief te Utrecht.
6) Protocol Notaris Johan Harderwijk in het Rijks Archief te Utrecht (No. 1701).
7) „De Vrijdagavond” van 27 Maart 1925 Jrg. I No. 53.
Keizer Karel V vaardigde to Utrecht in 1546 een plakaat uit, waarbij de Joden „alomme binnen onsen Lande van Utrecht” verdreven werden, voor zoover zij er waren en nieuwe Joodsche vestiging verboden werd.1) Dat dit verbod ook voor Amersfoort gold, blijkt wel uit het antwoord aan de deputatie, die de stad Nijmegen op 3 Februari naar den Keizer te Amersfoort zond, om haar Joden to mogen behouden. De Keizer wees dit verzoek of en de Nijmeegsche Joden trokken toen naar het Kleefsche weg.
Toen de Republiek der Vereenigde
Nederlanden zelfstandig was geworden, vestigden zich op het einde der
16de eeuw de aanzienlijke Spaansche en Portugeesche Joden te
Amsterdam die er den Joodschen godsdienst vrij konden uitoefenen,
nadat zij de bloeddorstige Inquisitie ontvlucht waren. Het waren
lieden met hooge Europeesche adellijke titels, van algemeene
beschaving, van kunst no wetenschap, met handels- en
ondernemingsgeest en voorzien van ruime finantieele middelen.
Evenals in Holland waren zij ook in
Amersfoort de pioniers der Joodsche vestiging. Werden zij te
Amsterdam in den handel geheel vrijgelaten, van de industrieen was
hun de boekdrukkunst, de suikerraffinaderij en de diamantslijperij
gelaten; zijde- en lakenweverij was daar het monopolie der gilden.
In Amsterdam bloeide bij haar opkomst
de Draperie of lakenbereiding weder op en werd weldra de hoofdnering
van Amsterdam. Daar nu wel vier-vijfde van de Spaansche wol naar
Nederland ging, terwijl omgekeerd het laken voor een groot deel weer
naar het land der merinoschapen terugging,2) was het voor
de Spaansche en Portugeesche Joden dus dubbel bezwaarlijk, dat zij én
de zijdeindustrie én de lakendraperie in Amsterdam niet vermochten
uit te oefenen. Omstreeks 1650 richtten zij daarom een zijdemolen to
Maarssen bij Utrecht op, waar zij een 25 tal werklieden brood
verschaften. Dit was echter van korten duur, doordat de Vroedschap
van Utrecht in 1654 uit concurrentiemotieven, deze nijverheid deed
stopzetten. Zij zochten nu Amersfoort op, dat reeds belangrijke
lakenfabricage bezat. Op 27 Juli 1655 werd in den Amersfoortschen
Raad bekend gemaakt „dat eenighe portugiesen haer hebben
aengegeven, can dat sij geerne binnen dese stad metterwoon souden
komen.” 3) Hun verzoek werd toegestaan, mits zij geen
personen zouden medebrengen, die een besmettelijke ziekte hadden of
meubels, die van besmette huizen of steden afkomstig waren.
De eerste Joodsche burger van
Amersfoort was dan Joseph Pereira, een voornaam heer en afstammeling
van Ruy (Rodrigo) Pereira o bravo (de dappere), verwant aan het
voormalige koningshuis van Portugal. Nog bewaart de familie den
wapenbrief, den 22en Februari 1535 door den wapenkoning van Jan III
ten behoeve van Graaf Dom Manuel Pereira afgegeven; als Joden
veranderden zij het kruis in hun wapen in een boom. Joseph Pereira
„geboortigh van Ville Roiael in Portugal Joode” en Emanuel de For
Alto „geboortigh van Ville Floor in Portugal Joode” beiden „lest
gewoond hebbende binnen Amsterdam” verwierven op 2 December 1661
het stadsburgerrecht van Amersfoort 4), waarop zij met
gedekten hoofde volgens Joodsche manier den eed aflegden. In het jaar
1663 verwierven weder 3 Portugeesche Joden het Burgerrecht van
Amersfoort. Het waren Isaacq a Roijo „gebooren binnen Lisbon in
Portugael Joode” (9 Maart), Abraham Nunes de Pas, Amsterdamsch
koopman (6 Juli) en Abraham Rodrigues. „geboortig van Mon Santo in
Portugal Portugijse Joode Drapier” (23 November). Uit het
Informatieboek 5) maken wij nader met de Portugeesche
Joden kennis, wanneer zij op Sabbathmiddag op de Wal bij Bloemendaal
aan den wandel waren. Zoo zien wij dan weder Pereira met den heer For
Alto, dan weder met Mevrouw For Alto op de Sabbathwandeling. In 1663
maken wij op een Sabbathmiddag kennis met „sekere Joode genaemt
Benjamin” en „de Joode woonende opt Sant genaemt den Spaenjaert”
en Isaacq a Royo onder „eenige Joden”, die over Bloemendaal
liepen.
De Portugeezen konden te Amersfoort,
dank zij den wijden blik van Regeerders, ongestoord hun bedrijf
uitoefenen. De omvang hiervan last zich gissen uit het verzoek van
„sekere portegiese Joode woonende binnen deze Stadt” in 1662 om
„binnen sijn huijs twee a drije wolle weeffgetouwen te mogen
aenstellen” waartoe voor elk weefgetouw, volgens Van Bemmel, ten
minste tusschen de dertig en veertig menschen behoorden. lk kan van
het personeel slechts Evert can Crouwenhoff noemen, die op 22
September 1663 als 22-jarig „Drapiersgesel werckende bij Salomon de
Pas Joode” voorkomt 5) en in 1664 de 23-jarigen
„Wolketder" Philips Moijses.
In 1665 vinden wij dan nog to
Amersfoort woonachtig de 24-jarige Portugeesche Jood Jacob Monsalto,
zoon van den toen to Amsterdam overleden Sr. Moses Morenas Monsalto
en Chana Moreno Monsalto. 5)
De volmolens der Drapiers stonden
voornamelijk bij de Bloemendaalsche Poort, alwaar de Joodsche
Gemeente tegenover de groote begraafplaats nog een oud
begraafplaatsje bezit, dat can de Portugeezen zou afkomstig zijn.
Inderdaad vond ik er het onderstuk can een zerk op met de letters
ת'נ'צ'ב'ה,
de afkorting van den gewonen wensch onder een Joodschen zerk voor de
ziel van de(n) overledene. Uit de versiering bleek mij, dat de steep
liggend bedoeld is, dus van een Portugeesch-Joodsch graf moet zijn en
uit de eerste helft der 18e eeuw moet dateeren.
Waar deze op Sabbath middag wandelende
Portugeesche Joden hun Synagogedienst hebben gehouden is niet bekend;
ik vermoed echter ten huize van Pereira. Ook de Hoogduitsche Joden
hielden naderhand synagogediensten to Amersfoort, totdat de
Portugeesche met de Hoogduitsch-Joodsche Gemeente in het begin der
18de eeuw samensmolt. Toen werd door alle Amersfoortsche Joden
gezamenlijk Synagogedienst gehouden, welke gemeenschap in 1727 het
tegenwoordige Bedehuis inwijdde. In 1729 deed echter Dr. Moses de
Fortis nog moeite, om ten zijnen huize Synagoge volgens Portugeeschen
ritus te houden.6) Salomon Benjamijnsz (Betsoleil ben
Benjomin Preizik), Levi Benjaminsz(Leib bar Boroech), Gerrit Zamuels
Cohen (Gitrien ben Benjomin Kouhein), Jacob of Beer Symonsz, Baarnd
Jacobusz. Harmanus Zamuelz, Aaron Benjaminsz (Aharoun Benjomin) en
Ysaack Coenraads „sijnde alle van de Hoogduijtse Joodse Natie, haar
binnen dese stad bevindende”, verklaren voor notaris Harderwijk op
30 Maart 1729, dat zij op 22 Maart laatstleden „met de Heer Moses
de Fortis Philosophiæ et mediciæ doctor sijnde vande Portugeesche
Joodse natie en wonende binnen dese stad, ende dat, door inductie
ende persuatie (overreding) van den selven Heer Fortis, seker
contract alhier hebben aangegaan,” waarbij zij zich verbonden
hebben tegenover Dr. De Fortis „omme in desselfs huijs bij te
woonen en te frequenteren, (dikwijls bij te wonen) op de dagen,
tijden en uuren daartoe gesteld, den Portugeesche Godsdienst, waar
van sijlieden belijdenisse doen.” Nu zij echter „dese saak nader
ende met rijpe overleg hebben geexamineert ende overwoogen, ende
verders voltomen in haar gemoed sijn overtuigt geworden, dat sij van
voorgaande teekening bij de Hoogduijtse Joodse Ouderlingen gedaan
(van welke Hoogduijtse ende geensints van de Portugeese Joodse Nasie
sij comparanten altoos geweest sijn, ende nog sijn, dienvolgens
abusivelijk bij 't voorsz Contract met meergemelde Fortis aangegaen
van de Portugeesche Joodse Natie te sijn gemeld worden) niet konnen
nogh moogen afgaen.”
Dr. de Fortis had deze arme luiden met
klinkende munt betaald en daar hij acht Joden huurde, blijkt wel
(daar er 10 voor den dienst noodig zijn) dat hij toen tot de eenigste
Portugeesch-Joodsche familie van Amersfoort nog behoorde. Parnassijns
der Hoogduitsch-Joodsche Gemeente konden echter geen particuliere
Synagoge dulden, daar hun Synagoge, zoo dit voorbeeld nagevolgd zou
worden, niet zou kunnen blijven voortbestaan, Het achttal kreeg dus
ieder een som van Parnassijns, waarvan Dr. de Fortis moest worden
terugbetaald en zij zich vervolgens aan hun contract als lid der
Gemeente hadden te houden. Zoo kwam het, dat zij nu verklaarden
„vervolgens poeniteren ende berouw hebben” over het contract met
den Doctor „dat sij als onnosele menschen ende die saaken niet
verstaande” door Dr. de Fortis „waaren geroepen, genodigt,
misleijd ende als omgekogt geweest” waartegen zij nu protesteeren
en een gerechtelijke insinuatie aan Dr. de Fortis laten doen met de
mededeeling, dat zij „niet gesint sijn, op den 18e van de maand
April 1729 in sijne huijsinge tot 't oeffenen vande godsdienst haar
te laten vinden, maar te sullen blijven continueren in de Kerk en de
Gemeente, waar aan sij door voorgaande verbintenis sig hebben
geengageert gehad, ende waar van sij alsnu overtuijgt sig niet meer
door eenige reden off persuasie willen laten debauchere off int
toecomende daar van te laten afftrekken” zooals zij nu „uyt
armoede en verlegendheijd van geld” hebben laten doen. Zij laten de
7 guldens en 10 stuivers die Dr. de Fortis ieder had gegeven bij de
insinuatie nu weder restitueeren.
Dit is het laatste bericht van een
Portugeesch-Joodsche Vestiging te Amersfoort. Alleen hier hebben zij
de lakenweverij als industrie kunnen beoefenen. En de groote
beteekenis, die deze industrie gehad heeft voor hen, schetst een
Portugeesche Jood te Amster-dam in 1770.7) Deze wilde het
verval van zijn Portugeesch-Joodsche „Natie” opheffen door het
oprichten van een zijdefabriek en een wolspinnerij, waarvan hij dan
weder de grootste welvaart verwacht „Dat dit het wederopkomen der
doode draperie-nering hier ter stede veroorzaken kon en de armoedige
jeugd aan bezigheid en het verdienen hielp.”
2) „Amsterdam in de 17de eeuw.” II Den Haag 1901-1904 Hoofdst. VII: Zwarts: „Portugeesche Joden te Maarsssen en N. Maarsseveen in de 17de eeuw” overdruk uk het Jaarboekje van „Niftarlake” 1922.
3) Zwarts: „Een Portugeesch Joodsche Vestiging te Amersfoort op het midden der 17de eeuw” in het „Nieuw Israël. Weekblad”. van 17 September 1920 Jrg. 56 No. 17 en in het „Ned. Nieuw Biographisch Woordenboek” VI p. 1106.
4) Burgerboek van Amersfoort (Gemeentearchief No. 17).
5) Informatieboek van het Gerecht (No. 407) in het Rijks Archief te Utrecht.
6) Protocol Notaris Johan Harderwijk in het Rijks Archief te Utrecht (No. 1701).
7) „De Vrijdagavond” van 27 Maart 1925 Jrg. I No. 53.