Saturday, November 3, 2012

Portugeesche Joden in Haarlem


Reeds in het jaar 1781 bezaten zij er een eigen synagoge

 
WANNEER wij naar aanleiding van het honderdjarig bestaan der synagoge te Haarlem een blik werpen in de geschiedenis van de vestiging der Joden aldaar, mag daarbij het feit niet onvermeld blijven, dat er reeds lang vóór het tot stand komen "van een gemeenteverband in deze stad -r-waarvoor men gevoeglijk het jaar 1765 kan aanwijzen  sprake geweest is van het stichten eener Joodsche gemeenschap. Wordt ons als eerste belangrijke figuur in de Hoogduitsche kringen Israël Isacks genoemd, die in het jaar 1756 verzoekt godsdienstoefeningen te mogen houden tijdens de jaarlijksche kermis, vóór hem waren, reeds meer dan honderd jaar geleden, pogingen aangewend om te geraken tot stichting van een Joodsche gemeente. Het zijn de Portugéesche Joden geweest, die het eerst een verzoek tot vestiging hebben ter hand gesteld aan de overheid. Hoe is dit geschied en wat was de aanleiding hiertoe?

 Men moet hiervoor teruggaan tot de komst der Portugéesche kooplieden in Holland. Het is een feit, dat zich ook buiten Amsterdam Portugéesche zakenlieden hebben gevestigd; de redenen, die hen daarheen voerden, zullen van verschillenden aard geweest zijn, doch het blijkt uit vele bronnen, dat zij onder meer te Rotterdam, Nijkerk, Amersfoort en Alkmaar hun verblijf hebben gehad.

 In 1605....

 En zoo ontvingen in den aanvang van het jaar 1605 Burgemeester en Schepenen van Haarem een request van „eenige Coopluyden uyt Portugal, genaemt Joden, tegenwoordig te Amsterdam wonende, die alhier wel zouden begeeren te komen wonen en nog tot hun diversche Familien tegenwoordig in Portugal, Turkyen en Italien wonende, en sijnde alle treflijke coopluyden, brengen en ontbieden, zo zij luyden met vrije openbare executie van hun lieder religie en leere in de Synagoge mochten leven, als hun in Italien en Duytschland toegelaten werd en ook eenige van hen te Alkmaar wonende is geaccordeerd". Het waren de zakenlieden Belchior en Francisco Mendes (zij worden ook als Abraham en Isaac Franco genoemd) en Michiel de Castro (andere naam Michael Nehemie), die zich in genoemde bewoordingen tot de Overheid wenden. Burgemeesteren van Haarlem wenschten evenwel nog niet aanstonds hieromtrent te beslissen, doch eerst de goedgunstige beschikking der Vroedschap te verkrijgen. Het oordeel van de Vroedschap, gesteld in niet afwijzende, doch voorzichtige bewoordingen, luidde als volgt: „daer in veel te bedenken stond, alzo's Stads welvaren door de handel en neeringe van Coopluyden wel dient gevordert, maer dat in deese gelegentheid van tijde kwalijk, en niet zonder groote opspraek van de Roomschgezinden of Catholyken, de vrije executie van de Religie der Joden zoude konnen geaccordeert worden. Is bij de meeste stemmen voor goet ingezien, dat Burgemeesteren de Coopluyden, dit verzoek doende, hooren en hen alle vrijheid in de conscientie en 't beleven huns geloofs presenteren en accorderen zullen als andere ingezetenen, zonder bij acte of resolutie te consenteren de openbare Sienagoge, voordat

op dezen bij de vroedschap nader zal zijn gelet en geresolveerd".

Wel begreep men, dat het opnemen dezer menschen in de stad zijn beteekenis kon hebben voor de welvaart, doch wat men den een toestond kon den ander niet geweigerd worden: ook den Katholieken zou dan meer vrijheid moeten worden toegestaan. Tegen de vestiging op zichzelf bestonden eigenlijk geen bezwaren, tegenhet openlijk belijden der religie daarentegen wel, vandaar dat men na de eerste besprekingen met bovenvermelde requestranten wel vrijheid van geloof toezeggen wilde, doch een openbaar Godshuis weigerde, met welk besluit de Portugéesche Joden zich niet konden vereenigen.

 Wat hun werd toegestaan

 Men won advies in bij den Heer Advocaat Van Oldebarneveldt en bovendien bij den „Dienaer des woords” Joannes Uyten Bogaert en eenige andere „Dienaren” in dezelfde stad. Op 10 November 1605 kwam een definitieve overeenkomst tot stand tusschen Portugéesche Joden, waarin gezegd wordt, dat zij konden vertrouwen op onbeperkte godsdienstvrijheid, doch op voorwaarde, dat minstens vijftig van heure familien wesende luyden van forte aansien ende vermogen” zich kwamen vestigen. Zij moesten dan daarbij overleggen een behoorlijk blyk ende bescheyt van den Parnacim en de Memoenim ofte principalen" van de gemeente of plaats, vanwaar zij zouden komen, ten bewijze dat zij zijn luyden met eere, ende van goeden handel en wandel”. Ze mochten een synagoge bouwen en grond ter bestemming voor een begraafplaats koopen „ende voorts heure religie en geloof vrij beleven”. Wat de vrijheid van handeldrijven aangaat, dit blijkt uit de volgende passage: „Is bij Burgemeesterén endö Regeerders voors. die van de voors. hebreeusche natiën toegelaten ende geaccordeert dat zij met heure huysgesinnen en familien binnen Haarlem zullen mogen comen wonen, ende heur aldaar generen met alderley coopmanschappen, manufacturen ende handelinge met open ofte besloten deuren ende winckelen near hun believen, ende mede genyeten alsulcke vrijheyt, gratie, privilegiën, exemptien, ende gerechticheyden als alle andere borgeren, poorteren ende ingesetenen derselver stede”.

Zooals de historicus J. S. da Silva schrijft in zijn bijdrage omtrent de pogingen tot vestiging van Portugeesche Joden te Haarlem is het, na de verkregen toestemming, toch niet tot een vestiging gekomen, althans niet in den zin van een gemeente. Wat ertoe heeft geleid, dat men een verzoek heeft ingediend en na verworven sanctie daarvan gebruik maakte, is niet met zekerheid te zeggen. Of de eisch van minstens 50 gezinnen te hoog werd beschouwd blijft een open vraag, omdat in dien tijd nog steeds families in Holland gekomen zijn en het wel degelijk mogelijk zal zijn geweest om met een aantal gezinnen als verlangd was, daarheen te verhuizen. Misschien hebben de genoemde personen elders eveneens hetzelfde verzoek ingediend en verkregen zij aldaar eerder een bevredigend antwoord, zoodat ze de goedkeuring van Haarlem niet meer behoefden. Hoe het ook zij, van een vestiging omstreeks dien tijd (1605) is niets gekomen. Ook later nog, in 1634, bleef een aanbieding van Portugeesche Joden om met tien getouwen naar Haarlem te komen om „de Draperye van de Segovische wolle te exerceeren” zonder resultaat. In het Memoriaal van de Resolutiën van Heeren Burgemeesteren vond ik nog, dat in 1660 wederom besprekingen met „die van de Joodsche natie” zouden worden gevoerd tot het „transporteeren hunner woonplaats” naar hier, maar het is niet zeker of dit betrekking heeft op Sephardische of Asjkenasische Joden. Toch schijnt er in lateren tijd wel een kleine Portugeesche Joodsche gemeenschap te hebben bestaan, gelijk dit ook in andere steden het geval was.

Een aantal decennia geleden ontdekte de heer M. Henriques Pimentel te 's Gravenhage een manuscript, in het bezit van een particulier, dat tot titel droeg „Escavoth do K. K. „Migdal David" em Haerlem na quinta do Sr. Elisah H. de Castro, eregodo por seu avo o B. A. Sr. David Henriques de Castro. D. G. M." (Zielsgebeden van de gemeente „Migdal David" te Haarlem op het landgoed van den heer Elisah H. de Castro, opgericht door zijn grootvader, den heer David Henriques de Castro, zaliger gedachtenis). Genoemde heer Pimentel vermoedde, dat deze vondst van beteekenis was en stelde zich in verbinding met den toenmaligen bibliothecaris der Portugéesche gemeente in Amsterdam, den heer D. Montezinos, die nadere gegevens vermocht te vinden, waardoor omtrent dit feit wat meerlicht kon worden verspreid.

 De eerste synagoge

 In het jaar 5540 (1781) blijkt door twee broeders, Mozes en Isaac, zoons van David Henriques de Castro, een Synagoge gesticht te zijn. Waarschijnlijk ter eere van hun vader gaven zij dit bedehuis den naam van „Migdal David". Ook hier ontwaren wij een particuliere synagoge, zich bevindend op een landgoed, waaruit men mag afleiden, dat David de Castro een welgesteld man kon heeten. Jammer genoeg heb ik tot dusverre niets kunnen ontdekken over de plaats, waar deze „Makom Kadosh" zich bevonden heeft, doch ik mag wel veronderstellen, dat deze niet in het oudste inwendige stadsgedeelte van Haarlem, doch wat meer aan den buitenkant der stad moet zijn geweest, alwaar men buitenverblijven aantrof. In 5561 (1802) vond een bijzonder feit in dit bedehuis plaats:

Op Vrijdag 22 Tamoez werd daar het huwelijk voltrokken tusschen één der stichters, Isaac, met Hava van Nathan Palache. (Een zeer vreemde datum, echter niet onmogelijk in uitzonderingsgevallen en in een kleine afgelegen synagoge als deze wel aannemelijk). De rabbijn, die het huwelijk inzegende, was de bekende Chacham Daniel aCohen d'Azevedo van Amsterdam, terwijl als voorlezer fungeerde een zekere Joseph Jessurun Pinto. In een gedichtenverzameling van Franco, die zich in de bibliotheek van „Ets Haim" te Amsterdam bevindt en waarin een gedicht op dit huwelijk is te vinden, treffen wij ook een door hem vervaardigd gezang aan ter gelegenheid van de eerste Simchat Thora-viering in de Synagoge te Haarlem, waarbij Samuel Levi Ximenes Chatan Thora en Abraham Mendes da Costa Chatan Beresjiet was.

Door deze historische gebeurtenissen en opteekeningen wordt de authenticiteit van het bewuste manuscript bewezen. Het bevat een menigte namen van achtenswaardige Portugéesche families uit die dagen zooals Pinedo da Silva Capadoce, Cohen Caminha, Coronel Belmonte, Pereira de Ponte, Azevedo Athias, Abohab de Paz, Suasso de Pinto, Namias de Castro, Rodrigues Constantina, Lopes Colasso, Buzaglo de Paz, Aletrino Chaves, Souza Gareia, Franco Mendes de Sola en nog vele anderen van de Sephardische gemeente in Amsterdam, waaruit kan worden geconcludeerd, dat het verband met de families in de hoofdstad, ondanks den afstand, even sterk gebleven was.

Zoo staat dus vast, dat Portugéesche Joden zich reeds vóór 1781 in Haarlem ophielden, en er sinds dat jaar een bedehuis bezaten, dat niet onaanzienlijk en van genoegzame beteekenis-geacht mocht worden. Door de groote financieele draagkracht van de kleine gemeenschap kon deze synagoge geheel uit eigen middelen bekostigd en onderhouden worden naar we mogen veronderstellen. In 't handschrift treffen we voorts nog vrij hooge contributies aan zonder dat men aan steun van Overheidswege behoefde te denken. Vandaar dan ook, dat in de officieele acten en de Memorialen van den Raad van Haarlem niets omtrent een synagoge der Portugéesche Joden vermeld wordt.

Niettemin is het bestaan door de verschillende geschiedkundige gegevens bevestigd. Het leek mij daarom alleszins de moeite waard om dit feit aan de vergetelheid te ontrukken.

 

 door
Giacomo Aletrino

 

No comments:

Post a Comment